John 12

1Jezus dan kwam zes dagen voor het pascha te Bethanië, daar Lazarus was, die gestorven was geweest, welken Hij opgewekt had uit de doden.
 zes dagen voor Deze zes dagen moeten verstaan worden van den tijd wanneer Christus eerst te Bethanië is gekomen, Mat 26:2 , en Mar 14:1 , spreken maar van twee dagen; dan die zien op den tijd wanneer de overpriesters raad hebben genomen om Hem te vangen en te doden, gelijk ook afgenomen kan worden uit vs.19.
2Zij bereidden Hem dan aldaar een avondmaal, en Martha diende; en Lazarus was een van degenen, die met Hem aanzaten.
 een avondmaal, Namelijk in het huis van Simon den melaatse. Zie Mat 26:6 .
3Maria dan, genomen hebbende een pond zalf van onvervalsten, zeer kostelijken nardus, heeft de voeten van Jezus gezalfd, en met haar haren Zijn voeten afgedroogd; en het huis werd vervuld van den reuk der zalf.
 onvervalsten, zeer Grieks Pistikes. Van dit woord, zie Mar 14:3 .
4Zo zeide dan een van Zijn discipelen, namelijk Judas, Simons zoon, Iskariot, die Hem verraden zou: 5Waarom is deze zalf niet verkocht voor driehonderd penningen, en den armen gegeven?
 penningen, en Grieks denariën; van welker waarde, zie Mat 18:28 , en Mar 14:5 .
6En dit zeide hij, niet omdat hij bezorgd was voor de armen, maar omdat hij een dief was, en de beurs had, en droeg hetgeen gegeven werd.
 gegeven werd Grieks geworpen werd; dat is, ingeworpen, namelijk van enige godzalige vrouwen en anderen, tot onderhouding van Christus en Zijne discipelen. Zie Luk 8:3 .
7Jezus dan zeide: Laat af van haar; zij heeft dit bewaard tegen den dag Mijner begrafenis.
 Laat af van haar; Of, laat haar geworden.
,
 tegen den dag Dat is, tot ene voorbereiding mijner begrafenis. Zie hiervan de aantekeningen op Mat 26:12 .
8Want de armen hebt gijlieden altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd.
 altijd met u, Namelijk om aan hen weldadigheid te betonen; Deu 15:11 .
,
 niet altijd Namelijk lichamelijk tegenwoordig.
9Een grote schare dan der Joden verstond, dat Hij aldaar was; en zij kwamen, niet alleen om Jezus’ wil, maar opdat zij ook Lazarus zouden zien, dien Hij uit de doden opgewekt had. 10En de overpriesters beraadslaagden, dat zij ook Lazarus doden zouden.
 beraadslaagden, Dat is, besloten in hun raad.
11Want velen van de Joden gingen heen om zijnentwil, en geloofden in Jezus.
 heen om zijnentwil, Namelijk naar Bethanië, om hem aldaar te zien.
12Des anderen daags, een grote schare, die tot het feest gekomen was, horende, dat Jezus naar Jeruzalem kwam, 13Namen de takken van palmbomen, en gingen uit Hem tegemoet, en riepen: Hosanna! Gezegend is Hij, Die komt in den Naam des Heeren, Hij, Die is de Koning Israëls!
 Namen de takken Van deze gehele geschiedenis zie breder Mat 21:8 , enz.
,
 Hosanna Zie ook van dit woord Mat 21:9 .
,
 is Hij, Die Of, zij hij.
14En Jezus vond een jongen ezel, en zat daarop, gelijk geschreven is:
 vond een jongen Namelijk door den dienst Zijner discipelen, die Hij daartoe uitgezonden had, gelijk de andere evangelisten breder verhalen.
15Vrees niet, gij dochter Sions, zie, uw Koning komt, zittende op het veulen ener ezelin.
 Vrees niet, Zie hiervan Mat 21:5 .
16Doch dit verstonden Zijn discipelen in het eerst niet; maar als Jezus verheerlijkt was, toen werden zij indachtig, dat dit van Hem geschreven was, en dat zij Hem dit gedaan hadden.
 dit verstonden Namelijk dat dit de vervulling was van die profetie.
,
 als Jezus Dat is, als Hij na Zijne opstanding en hemelvaart den Heiligen Geest ontvangen had.
17De schare dan, die met Hem was, getuigde dat Hij Lazarus uit het graf geroepen, en hem uit de doden opgewekt had.
 De schare dan, Of, de schare dan, die bij Hem was, toen Hij Lazarus uit het graf riep, en hem uit de doden opwekte, gaf Hem getuigenis.
18Daarom ging ook de schare Hem tegemoet, overmits zij gehoord had, dat Hij dat teken gedaan had. 19De Farizeën dan zeiden onder elkander: Ziet gij wel, dat gij gans niet vordert? Ziet, de gehele wereld gaat Hem na.
 gans niet Namelijk met al uw voorgaanden wederstand tegen Hem; en dat gij daarom een anderen raad moet nemen om Hem tegen te staan.
,
 de gehele Dat is, de meeste menigte des volks hangt Hem aan, en volgt Hem als hun leraar.
20En er waren sommige Grieken uit degenen, die opgekomen waren, opdat zij op het feest zouden aanbidden;
 Grieken uit Welke geweest zijn, òf onbesneden heidenen, die ook mochten komen in het voorste deel des tempels, om te bidden, 1Ki 8:41-42 , òf Joden onder de Grieken wonende, òf Jodengenoten uit de heidenen bekeerd, gelijk de Moorman was, Act 8:27-28 .
21Dezen dan gingen tot Filippus, die van Bethsaida in Galilea was, en baden hem, zeggende: Heere, wij wilden Jezus wel zien.
 wilden Jezus wel Grieks willen.
,
 zien Dat is, begroeten en aanspreken.
22Filippus kwam en zeide het Andreas; en Andreas en Filippus wederom zeiden het Jezus. 23Maar Jezus antwoordde hun, zeggende: De ure is gekomen, dat de Zoon des mensen zal verheerlijkt worden.
 verheerlijkt worden Namelijk door Zijn dood en opstanding, na welke Hij ook onder de heidenen door de predikatie des Evangelies verheerlijkt is geworden.
24Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Indiën het tarwegraan in de aarde niet valt, en sterft, zo blijft hetzelve alleen; maar indien het sterft, zo brengt het veel vrucht voort.
 het tarwegraan Met deze gelijkenis wil Christus zeggen dat Hij eerst moet sterven en daarna wederopstaan, om de mensen, zo Joden als Grieken, ter zaligheid te brengen. Zie Isa 53:10-11 .
25Die zijn leven liefheeft, zal hetzelve verliezen; en die zijn leven haat in deze wereld, zal hetzelve bewaren tot het eeuwige leven.
 leven Grieks ziel.
,
 liefheeft Dat is, liever heeft dan mij. Zie hiervan Mat 10:37 .
,
 haat in deze Dat is, bereid is voor mij te laten. Zie Luk 14:26 .
26Zo iemand Mij dient, die volge Mij; en waar Ik ben, aldaar zal ook Mijn dienaar zijn. En zo iemand Mij dient, de Vader zal hem eren. 27Nu is Mijn ziel ontroerd; en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit deze ure! Maar hierom ben Ik in deze ure gekomen.
 ontroerd Namelijk door de overdenking van mijn zwaar aanstaande lijden.
,
 ure? Namelijk van mijn zwaar lijden. Zie Mat 26:39 .
28Vader, verheerlijk Uw Naam. Er kwam dan een stem uit den hemel, zeggende: En Ik heb Hem verheerlijkt, en Ik zal Hem wederom verheerlijken.
 verheerlijk Uw Naam Namelijk door mijnen dood.
,
 verheerlijkt, en Ik Namelijk door vele wonderen en getuigenissen.
,
 zal Hem wederom Namelijk door de opstanding uit de doden, en hetgeen daarop volgen zal.
29De schare dan, die daar stond, en dit hoorde, zeide, dat er een donderslag geschied was. Anderen zeiden: Een engel heeft tot Hem gesproken.
 een donderslag Namelijk alzo deze stem meerder was dan een menselijke stem.
30Jezus antwoordde en zeide: Niet om Mijnentwil is deze stem geschied, maar om uwentwil.
 om uwentwil Namelijk opdat gij moogt geloven dat mij de Vader gezonden heeft.
31Nu is het oordeel dezer wereld; nu zal de overste dezer wereld buiten geworpen worden.
 oordeel dezer Dit woord oordeel wordt in de Heilige Schrift genomen somtijds in het goede voor verlossing en wederoprichting, Psa 138:8 , en Psa 140:13 , somtijds in het kwade voor veroordeling of verdoemenis, Joh 3:17 , en Joh 5:24 . Doch het kan hier in beide betekenissen wel genomen worden, namelijk dat nu de uitverkorenen in de ganse wereld van de macht des duivels zullen verlost en weder opgericht worden, en dat nu de bozen en ongelovigen in de wereld zullen veroordeeld en verdoemd worden.
,
 overste dezer Dat is, de duivel zal nu zijne macht en heerschappij, die hij door de zonde over de mensen heeft gekregen, in degenen, die het Evangelie zullen geloven, verliezen; Col 2:15 ; Heb 2:14 .
32En Ik, zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen tot Mij trekken.
 zo wanneer Ik Of, indien.
,
 allen tot Mij Dat is, niet alleen de Joden, maar ook de heidenen, die in mij zullen geloven; Joh 2:14-15 . Zie ook aldaar de verklaring.
,
 trekken Dat is, niettegenstaande den wederstand des duivels en des vleesches, tot mijne gehoorzaamheid en vervolgens tot de eeuwige heerlijkheid met mij brengen.
33( En dit zeide Hij, betekenende, hoedanigen dood Hij sterven zou.) 34De schare antwoordde Hem: Wij hebben uit de wet gehoord, dat de Christus blijft in der eeuwigheid; en hoe zegt Gij, dat de Zoon des mensen moet verhoogd worden? Wie is deze Zoon des mensen?
 de wet gehoord, Dat is, de Schrift, die dit wel zegt, Psa 102:27-28 , en Psa 110:4 , doch zegt daar ook bij, dat Hij eerst moest sterven, Isa 53:8 , Isa 53:12 ; Dan 9:26 , en alzo in Zijne heerlijkheid ingaan, Luk 24:26 .
35Jezus dan zeide tot hen: Nog een kleinen tijd is het Licht bij ulieden; wandelt, terwijl gij het Licht hebt, opdat de duisternis u niet bevange. En die in de duisternis wandelt, weet niet, waar hij heengaat.
 het Licht bij ulieden; Dat is, Ik, die het licht ben; Joh 8:12 .
,
 de duisternis u Namelijk van onwetendheid en verstoktheid.
36Terwijl gij het Licht hebt, gelooft in het Licht, opdat gij kinderen des Lichts moogt zijn. Deze dingen sprak Jezus; en weggaande verborg Hij Zich van hen.
 weggaande verborg Namelijk naar Bethanië; Mat 21:17 ; Mar 11:11 ; Luk 21:37 .
37En hoewel Hij zovele tekenen voor hen gedaan had, nochtans geloofden zij in Hem niet; 38Opdat het woord van Jesaja, den profeet, vervuld werd, dat hij gesproken heeft: Heere, wie heeft onze prediking geloofd, en wien is de arm des Heeren geopenbaard?
 wie heeft onze Namelijk van dit volk; dat is, zeer weinige.
,
 prediking geloofd, Grieks gehoor; dat is, hetgeen van ons gepredikt en van het volk gehoord is.
,
 arm des Heeren Dat is, het Evangelie, hetwelk ene kracht Gods is ter zaligheid; Rom 1:16 .
,
 geopenbaard? Namelijk alzo, dat hij het verstaan en aangenomen heeft; Mat 16:17 .
39Daarom konden zij niet geloven, dewijl Jesaja wederom gezegd heeft:
 konden zij niet Namelijk overmits tevoren gezegd was, dat God hen door een rechtvaardig oordeel, om hunne wederspannigheid, in hunne blindheid zou laten, en daarin overgeven; 2Th 2:11 .
40Hij heeft hun ogen verblind, en hun hart verhard; opdat zij met de ogen niet zien, en met het hart niet verstaan, en zij bekeerd worden, en Ik hen geneze.
 Hij heeft hun Zie van deze plaats Mat 13:14-15 .
41Dit zeide Jesaja, toen hij Zijn heerlijkheid zag, en van Hem sprak.
 Zijn heerlijkheid Namelijk Christus, als zijnde de enige God met den Vader en den Heiligen Geest.
,
 zag, en van Hem Namelijk in het gezicht der goddelijke heerlijkheid, dat verhaald staat Isa 6:1 , enz.
42Nochtans geloofden ook zelfs velen uit de oversten in Hem; maar om der Farizeën wil beleden zij het niet; opdat zij uit de synagoge niet zouden geworpen worden.
 in Hem; maar Namelijk dat Hij de Messias was, gelijk Nikodemus bekent, dat er vele zulken onder hen waren; Joh 8:2 .
,
 uit de synagoge Namelijk volgens het besluit der oversten van de Joden; Joh 9:22 .
43Want zij hadden de eer der mensen lief, meer dan de eer van God. 44En Jezus riep, en zeide: Die in Mij gelooft, gelooft in Mij niet, maar in Dengene, Die Mij gezonden heeft.
 gelooft in Mij niet, Dat is, gelooft niet alleen in mij, gelijk Mar 9:37 ; Joh 7:16 .
45En die Mij ziet, die ziet Dengene, Die Mij gezonden heeft.
 ziet, die ziet Dat is, kent en in Mij gelooft.
46Ik ben een Licht, in de wereld gekomen, opdat een iegelijk, die in Mij gelooft, in de duisternis niet blijve.
 een Licht, in de Zie Joh 9:5 , en tevoren vs.35.
47En indien iemand Mijn woorden gehoord, en niet geloofd zal hebben, Ik oordeel hem niet; want Ik ben niet gekomen, opdat Ik de wereld oordele, maar opdat Ik de wereld zalig make.
 oordeel hem niet; Dat is, veroordele.
,
 ben niet gekomen, Namelijk in dezen mijn nederen staat.
,
 oordele, maar Dat is, veroordele, of verdoeme.
48Die Mij verwerpt, en Mijn woorden niet ontvangt, heeft, die hem oordeelt; het woord, dat Ik gesproken heb, dat zal hem oordelen ten laatsten dage.
 dat zal hem Dat is, dat zal de regel zijn, naar welken hij zal geoordeeld worden; of dat zal ene overwinning tegen hem wezen, dat hij rechtvaardig veroordeeld wordt.
49Want Ik heb uit Mijzelven niet gesproken; maar de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Mij een gebod gegeven, wat Ik zeggen zal, en wat Ik spreken zal.
 uit Mijzelven niet Zie Joh 7:16 .
,
 gebod gegeven, Dat is, ene leer, die Hij mij bevolen heeft te prediken.
50En Ik weet, dat Zijn gebod het eeuwige leven is. Hetgeen Ik dan spreek, dat spreek Ik alzo, gelijk Mij de Vader gezegd heeft.
 het eeuwige leven Dat is, de mensen tot het eeuwige leven brengt.
Copyright information for DutSVVA